Elke werkdag van 08:30 tot 18:00 beschikbaar

Bel ons  085 - 27 33 586
Werken bij

In november 2024 reikte Hanze advocaat voor de tweede keer de Hanze scriptieprijs uit. Met deze prijs wil Hanze talentvolle studenten een podium geven om hun arbeidsrechtelijke scripties onder de aandacht van een groter publiek te brengen. De winnaar van deze editie was Mila Nanulaitta van de Universiteit Utrecht. Haar scriptie ging over een actueel onderwerp: de aanpak van schijnzelfstandigheid. Superinteressant en relevant voor de zorg! Speciaal voor Hanze bewerkte Mila haar scriptie tot onderstaand artikel.

Het einde van schijnzelfstandigheid in de zorg in zicht?

Het aantal schijnzelfstandigen in (onder andere) de zorg moet volgens het kabinet de komende jaren aanzienlijk afnemen. Het conceptwetsvoorstel Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden zou bij het verwezenlijken van die doelstelling een belangrijke rol moeten vervullen, maar lijkt daarvoor niet geschikt.

De Nederlandse overheid worstelt al jaren met problematiek rondom schijnzelfstandigheid, het fenomeen waarbij werkers onterecht werkzaam zijn op basis van een overeenkomst van opdracht. Schijnzelfstandigheid komt ook in de zorgsector voor. De afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen waarmee het aantal schijnzelfstandigen in Nederland zou moeten worden verminderd. Een potentieel nieuwe maatregel betreft het conceptwetsvoorstel ‘Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (hierna: het Wetsvoorstel). Het Wetsvoorstel zou de grens tussen zelfstandigheid en werknemerschap moeten verduidelijken. Die grens is op dit moment niet altijd even duidelijk en zorgt ervoor dat sommige (zorg)werkers onterecht als zelfstandige werkzaamheden verrichten. Hierna wordt allereerst kort stilgestaan bij een aantal maatregelen dat de afgelopen jaren in Nederland en de Europese Unie is genomen om schijnzelfstandigheid aan te pakken. Vervolgens wordt de inhoud van het Wetsvoorstel toegelicht.

Ontwikkelingen rondom schijnzelfstandigheid op nationaal en Europees niveau

Allereerst heeft het (vorige) kabinet ingezet op het strenger handhaven op schijnzelfstandigheid. Daarom is per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties opgeheven. Die opheffing brengt mee dat de Belastingdienst momenteel weer correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen kan opleggen indien sprake is van schijnzelfstandigheid (in de zorg). Verder heeft het kabinet zich gericht op het verkleinen van fiscale en socialezekerheidsrechtelijke verschillen tussen zelfstandigen en werknemers. In dat kader is het kabinet bijvoorbeeld gestart met het afbouwen van de zelfstandigenaftrek, heeft het de fiscale oudedagsreserve per 1 januari 2023 afgeschaft en heeft het een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen voorgesteld.

De Europese wetgever richt zich met betrekking tot schijnzelfstandigheid voornamelijk op platformwerkers, omdat zich onder die groep werkers een groot aantal schijnzelfstandigen bevindt. Zo heeft de Europese wetgever in 2024 de Richtlijn Platformwerk aangenomen, waarmee EU-lidstaten onder andere verplicht worden een rechtsvermoeden met betrekking tot de kwalificatie van platformwerkers in hun wetgeving op te nemen. Verder heeft de Europese Commissie in 2022 niet-bindende richtsnoeren opgesteld in het kader van het mededingingsrecht en (schijn)zelfstandigheid. In die richtsnoeren is vastgelegd dat de Europese Commissie niet optreedt wanneer bepaalde groepen zelfstandigen collectieve afspraken maken. Normaal gesproken zouden die groepen werkers geen collectieve afspraken mogen maken, omdat zij binnen het Europees recht als onderneming worden aangemerkt en onder het kartelverbod vallen. De richtsnoeren hebben door middel van de Leidraad Tariefafspraken zzp’ers van de ACM ook in Nederland werking.

Conceptwetsvoorstel Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden

Met het Wetsvoorstel wordt beoogd de term ‘in dienst van’ van artikel 7:610 BW te verduidelijken. Aan de hand van een tweetal toetsingscriteria en daarbij behorende indicaties (aanwijzingen ontleend aan rechtspraak) moet worden vastgesteld of een werkrelatie meer kenmerken vertoont van een arbeidsrelatie of van een opdrachtrelatie. De toetsingscriteria bestaan uit werkinhoudelijke of organisatorische sturing door de werkverschaffer (hoofdelement W) en ‘intern ondernemerschap’ (hoofdelement Z). Wanneer het W-hoofdelement ‘zwaarder weegt’, is sprake van een arbeidsovereenkomst. Wanneer het Z-hoofdelement sterker aanwezig is, is sprake van zelfstandigheid. Als hoofdelementen W en Z in gelijke mate aanwezig zijn, moet worden gekeken naar ‘extern ondernemerschap’: de gedragingen van een werker buiten de werkrelatie (OP-criterium).

De WZOP-toets zou in plaats van de holistische weging komen, een weging van alle omstandigheden van het geval waarmee de rechter momenteel vaststelt of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De WZOP-toets vertoont veel overeenkomsten met de holistische toets. Hoewel het nieuwe toetsingskader is afgebakend door middel van twee hoofdelementen en een lijst indicaties, moeten ook deze hoofdelementen en indicaties worden ingekleurd aan de hand van de omstandigheden van het geval. Bovendien is de lijst aan indicaties niet limitatief. Ook omstandigheden die niet onder de vastgestelde indicaties kunnen worden geschaard, kunnen in sommige gevallen van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsrelatie. Een wezenlijk verschil met de holistische weging is wel dat extern ondernemerschap in principe niet wordt meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsrelatie. Dat is alleen het geval als hoofdelement W ‘in evenwicht is’ met hoofdelement Z. Extern ondernemerschap moet op basis van het Deliveroo-arrest momenteel in principe wel standaard worden meegewogen. Dat heeft de Hoge Raad recent ook bevestigd in zijn Uber-arrest.

Tot slot wordt in het Wetsvoorstel een nieuw rechtsvermoeden van een arbeidsrelatie voorgesteld. Als een werker tegen een uurtarief van 33 euro per uur of minder werkt, wordt vermoed dat hij zijn werkzaamheden als werknemer verricht. Een werker in de zorg zou met behulp van dat rechtsvermoeden eenvoudiger een correcte kwalificatie kunnen afdwingen bij zijn werkverschaffer. Ik ben echter niet zo optimistisch over het rechtsvermoeden. Het rechtsvermoeden zal weliswaar eenvoudig kunnen worden aangetoond, maar daarmee ontstaat nog geen arbeidsovereenkomst. Het betreft immers een weerlegbaar vermoeden. Als een werkverschaffer voldoende twijfel zaait over het bestaan van een arbeidsovereenkomst, komt het vervolgens mogelijk aan op een discussie rondom de elementen van artikel 7:610 BW.

Toekomstperspectief

Ik ben er niet van overtuigd dat het Wetsvoorstel aanzienlijk zal bijdragen aan de vermindering van schijnzelfstandigheid in de zorg. Mijns inziens is het verkleinen van financiële verschillen tussen werknemer en zelfstandigen een effectieve(re) manier om schijnzelfstandigheid in de zorg tegen te gaan. Bovendien is op het Wetsvoorstel veel kritiek geuit, waaronder door de Afdeling advisering van de Raad van State. Of het Wetsvoorstel in zijn huidige vorm zal blijven bestaan, is daarom vooralsnog de vraag.

Meld je aan voor de Nieuwsbrief.

Meld je hier aan voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte.

Icoon
Icoon